Paasakkoord – deel I
De eerste concrete uitgewerkte maatregelen van het Regeerakkoord zijn een feit. Middels het “Paasakkoord” werd het voorontwerp van de Programmawet goedgekeurd.
Per afzonderlijke nieuwsbrief zoomen we in op enkele van de voornaamste wijzigingen.
Hierbij alvast de toelichting inzake de hervorming van de liquidatiereserve.
De (kleine) hervorming van de liquidatiereserve
De winsten van je vennootschap kan men jaarlijks uitkeren, maar dat is fiscaal niet zo interessant. Beter is het om die als ‘liquidatiereserve’ te boeken op de balans.
De regering heeft beslist in het Regeerakkoord om de bestaande regeling hervormen vanaf 01/01/2026, maar wil dat nu versneld gaan doen vanaf 01/07/2025.
Hierbij is het doel om de taxatie bij uitkering van de liquidatiereserve helemaal gelijk te trekken met deze van de uitkering van dividenden onder het VVPRbis regime. Op dit ogenblik is de totale belastingdruk bij de uitkering van een liquidatiereserve na afloop van de wachttermijn in zijn totaliteit 13,64% en bij een VVPRbis dividend 15%.
In elk geval verandert er niets aan het feit dat bij de aanleg van de liquidatiereserve een anticipatieve heffing moet betaald worden van 10%, en dat bij liquidatie de roerende voorheffing 0% bedraagt.
Wat verandert er precies?
Huidige regeling:
- belasting bij de uitkering van de liquidatiereserve:
- voor het einde van de wachttermijn: 20% roerende voorheffing
- na verloop van de wachttermijn: 5% roerende voorheffing
- wachttermijn: het gaat over een termijn van 5 jaar, die aanvangt op de eerste dag die volgt op de afsluitdatum van het boekjaar waarvoor de liquidatiereserve werd aangelegd
Nieuwe regeling en optieregeling voor de bestaande liquidatiereserves:
- Voor de vanaf 01/01/2026 nieuw aangelegde liquidatiereserves
- belasting bij de uitkering van de liquidatiereserve:
- voor het einde van de wachttermijn: 20% roerende voorheffing
- na verloop van de wachttermijn: 6,5% roerende voorheffing
- wachttermijn: 3 jaar, die aanvangt op de eerste dag die volgt op de afsluitdatum van het boekjaar waarvoor de liquidatiereserve werd aangelegd
- belasting bij de uitkering van de liquidatiereserve:
- Voor de vóór 01/01/2026 aangelegde liquidatiereserves: overgangsregeling met optie-regime met ingang vanaf 01/07/2025
- belasting bij de uitkering van de liquidatiereserve met lopende wachttijd tussen 3 en 5 jaar: dan heeft men de optie
- ofwel dadelijke uitkering aan 6,5% roerende voorheffing
- ofwel toch wachten tot einde van de wachttermijn van 5 jaar: 5% roerende voorheffing
- wachttermijn: 3 jaar of 5 jaar, die aanvangt op de eerste dag die volgt op de afsluitdatum van het boekjaar waarvoor de liquidatiereserve werd aangelegd
- belasting bij de uitkering van de liquidatiereserve met lopende wachttijd tussen 3 en 5 jaar: dan heeft men de optie
Voorbeeld:
Stel: boekhouding per kalenderjaar
Stel: liquidatiereserve aangelegd op 31/12/2021:
op 01/07/2025 is de wachttermijn al verstreken met minstens 3 jaren: hierdoor ontstaat een keuze mogelijkheid:
- ofwel vanaf 01/07/2025 uitkeren met roerende voorheffing van 6,5%
- ofwel vanaf 01/01/2027 uitkeren met roerende voorheffing van 5% (wachttermijn van 5 jaren is dan verlopen)
Conclusie: vanaf 01/07/2025 kunnen dus liquidatiereserves waarvan de wachttermijn al langer loopt dan 3 jaar vervroegd uitgekeerd worden tegen een iets hogere roerende voorheffing van 6,5%. Handig voor wie binnenkort wat extra middelen nodig heeft.
Heeft men niet meteen extra middelen nodig, en kan men toch nog wat wachten, dan kan men best de termijn van 5 jaar uitdoen, om daarna te genieten van de lagere roerende voorheffing van 5%.
Voor liquidatiereserves aangelegd vanaf 01/01/2026 zal de roerende voorheffing steeds 6,5% bedragen.